Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT0466

Datum uitspraak2005-03-11
Datum gepubliceerd2005-03-16
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 713/03 Inkomstenbelasting
Statusgepubliceerd


Indicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd.


Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Kenmerk: BK 713/03 11 maart 2005 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van drs. X te Z (: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Belastingdienst Noord/ kantoor Leeuwarden (: de inspecteur) gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1995. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1 Aan belanghebbende werd voor het jaar 1995 met dagtekening 1 juli 2003 en met aanslagnr. 0000.00.000.H.57 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Op het daartegen door belanghebbende tijdig ingediende bezwaarschrift heeft de inspecteur op 20 augustus 2003 uitspraak gedaan. Het beroepschrift (met bijlagen) is op 26 augustus 2003 bij het hof binnengekomen. De inspecteur heeft op 16 oktober 2003 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend. Voorafgaande aan de mondelinge behandeling van de zaak heeft belanghebbende op 21 oktober 2004 reeds zijn pleitnota aan het hof ingezonden. De reactie van de inspecteur op deze pleitnota heeft het hof op 1 november 2004 ontvangen. 1.3 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof op 4 november 2004, gehouden te Leeuwarden. Ter zitting zijn verschenen belanghebbende, vergezeld van zijn zoon A, alsmede de inspecteur, die werd vergezeld door de controlerend ambtenaar B. 1.4 Op 18 november 2004 heeft het hof mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het daarvan opgemaakte proces-verbaal zijn per aangetekende post op 2 december 2004 aan partijen verzonden. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. 1.5 Op 28 december 2004 heeft het hof een verzoek van de belanghebbende ontvangen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het door de belanghebbende daarvoor verschuldigde griffierecht is op 14 februari 2005 voldaan. 2. De feiten Op grond van de gedingstukken en hetgeen ter zitting verhandelde staat tussen partijen als niet, dan onvoldoende weersproken het volgende vast. 2.1 Aan belanghebbende werd voor het jaar 1995 voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen een aangiftebiljet O uitgereikt, daar belanghebbende had aangegeven per 1 november 1994 te zijn gestart met een vrijgevestigde praktijk voor psychotherapie. 2.2 Het aangiftebiljet is op 18 april 1996 door belanghebbende bij de inspecteur ingediend, waarbij door belanghebbende is vermeld dat het belastbaar inkomen over 1995 f.14.032,-- bedroeg. 2.3 In 1996 is bij belanghebbende een boekenonderzoek gestart hetwelk werd afgebroken in verband met geconstateerde onregelmatigheden. Door de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (Fiod) is vervolgens een onderzoek ingesteld dat heeft geleid tot een strafrechtelijke vervolging en veroordeling van belanghebbende, onder meer wegens het opzettelijk onjuist doen van aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekerin-gen voor het onderhavige jaar terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven. 2.4 Vervolgens is het boekenonderzoek voortgezet en daarvan rapport opgemaakt gedateerd 9 april 1999. 2.5 Met dagtekening 11 april 1997 is aan belanghebbende een (primitieve) aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1995 opgelegd naar een belastbaar inkomen van f.78.863,--, gebaseerd op een eerste schatting van het inkomen door de Fiod. Op 28 april 1997 heeft belanghebbende tegen deze aanslag een bezwaarschrift ingediend. 2.6 Met dagtekening 1 juli 2003 is vervolgens aan belanghebbende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1995 opgelegd naar een belastbaar inkomen van f.94.264,--. Op 9 juli 2003 heeft belanghebbende tegen deze navorderingsaanslag een bezwaarschrift ingediend. 2.7 Nadat de inspecteur bij brief van 20 augustus 2003 uitspraak op het bezwaar heeft gedaan, waarbij het bezwaar werd afgewezen, heeft belanghebbende tegen deze uitspraak op het bezwaar op 26 augustus 2003 een beroepschrift ingediend. 3. Het geschil In geschil is het antwoord op de vraag of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd. 4. De overwegingen omtrent het geschil 4.1 De onderhavige navorderingsaanslag is aan belanghebbende opgelegd op grond van de uitkomsten van het Fiod-onderzoek en het boekenonderzoek. 4.2 Uit het onderzoek van de Fiod en het boekenonderzoek komt naar voren dat: - belanghebbende het kasstelsel hanteert en gelet op de eigen verklaring en verklaringen van getuigen waarschijnlijk niet alle ontvangen betalingen heeft verantwoord (volgens de Fiod tot een bedrag van f. 23.176,--); - belanghebbende autokosten ten laste van de winst bracht die in werkelijkheid volgens een getuige voor een aanzienlijk deel betaling voor andere werkzaamheden betroffen; - belanghebbende reis- en verblijfkosten wegens een door zijn dochter gemaakte reis naar Australië als bedrijfskosten boekte; - onder het hoofd “overige kosten” diverse uitgaven zijn geboekt welke vermoedelijk respectievelijk kennelijk privébestedingen betreffen; - onder de “overige kosten” bedragen te hoog zijn opgenomen daar zij zijn gesteld op bedragen die op de onderliggende bewijsstukken door belanghebbende lijken te zijn gewijzigd, zoals hij ook voor enige gevallen heeft toegegeven; - een bedrag van f.1.100,-- als verblijfkosten is geboekt, zonder dat het zakelijk karakter van dat bedrag duidelijk wordt; - kosten van een ten name van belanghebbendes echtgenote staande telefoonaansluiting als bedrijfskosten zijn geboekt; - computerlessen voor belanghebbendes dochter ten laste van de winst zijn gebracht; - rente-inkomsten ter zake van een depositorekening die op naam van een zwager van belanghebbende is gesteld niet in de aangifte zijn opgenomen, terwijl dat deposito volgens verklaring van de zwager aan belanghebbende toebehoort, hetgeen belanghebbende ontkent. 4.3 Nu vorenstaande constateringen tezamen met enige andere correcties leiden tot een belastbaar inkomen van -naar de inspecteur uiteindelijk berekent en in afwijking van de opgelegde primitieve aanslag- f.94.796,-- stelt de inspecteur zich op het standpunt dat belanghebbende voor het onderhavige jaar niet heeft voldaan aan (een der) verplichtingen als bedoeld in artikel 27 e, letter b, (voorheen artikel 29) van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (:de AWR). 4.4 Gelet op de absolute en relatieve grootte van het verschil tussen het resultaat van deze eerder vermelde constateringen en het door belanghebbende aangegeven belastbare inkomen, en de mate waarin de constateringen zijn bevestigd door verklaringen van belanghebbende zelf (al dan niet herroepen) en getuigen, alsmede de in de strafprocedure bewezen verklaarde feiten, is het hof van oordeel dat belanghebbende in ieder geval niet heeft voldaan aan de op hem in gevolge artikel 52 van de AWR rustende verplichting, zodat de inspecteur zich terecht op vorenvermeld standpunt stelt. 4.5 Ingevolge het bepaalde in artikel 27 e van de AWR verklaart het gerechtshof het beroep alsdan ongegrond, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. 4.6 Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift van 26 augustus 2003 niet enigermate concreet aangegeven op grond waarvan en in hoeverre de aanslag en de uitspraak op het bezwaar onjuist zijn. Ook ter zitting heeft belanghebbende, daarnaar gevraagd, daaromtrent niets naar voren gebracht. Belanghebbendes klacht dat de navorderingsaanslag is opgelegd voordat definitief is beslist omtrent het bezwaar tegen de primitieve aanslag, dat hij door de inspecteur niet is gehoord omtrent het bezwaarschrift en dat de in het rapport van het boekenonderzoek voorgestelde correcties zijn gebaseerd op gepretendeerde feiten die in de strafzaak niet bewezen zijn verklaard en dus niet als vaststaand kunnen worden beschouwd, is daartoe onvoldoende. 4.7 Het beroep is dientengevolge ongegrond. 5. De conclusie Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is. 6. De proceskosten Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 7. De beslissing Het gerechtshof: -verklaart het beroep ongegrond. Gedaan op 11 maart 2005 door mr. Pruiksma, vice-president en voorzitter, mr. Drion, raadsheer, en mr. Keuning, raadsheer-plaatsvervanger, in tegenwoordigheid van mr. De Jong als griffier en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier. Afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen op: 16 maart 2005